vrijdag 25 september 2020

De liefde van een half leven – Eileen Chang

Foto van Eileen Chang in 1946
Een tijdje terug (meer dan anderhalf jaar geleden, zelfs) schreef ik een recensie over De liefde van een half leven van Eileen Chang, vertaald door Silvia Marijnissen, in de hoop dat mijn stuk kon worden geplaatst in een groot Nederlands dagblad. Ik was er wat te laat mee, het boek was al te lang uit, dus het dagblad heeft mijn stuk nooit geplaatst. 30 september a.s. is de honderdste geboortedag van Chang (30 september 1920 – 8 september 1995) – een goede gelegenheid om de recensie hier alsnog te publiceren.

---

Jongeman ontmoet meisje, jongeman wordt verliefd, meisje blijkt zijn gevoelens te beantwoorden en ze krijgen verkering. Hier en daar zijn natuurlijk wat hobbels, anders was er geen verhaal: Shijun komt uit een middenstandsgezin, Manzhen is armer; haar zus is zelfs prostituee, hoewel ze al vrij snel toch weet te trouwen met een bemiddeld man (die zijn oog vervolgens ook op Manzhen laat vallen); Shijun moet terug naar huis, in het verderaf gelegen Nanjing, als zijn vader ziek wordt en dan overlijdt; en Manzhen en Shijun zijn allebei zo terughoudend dat er soms misverstanden ontstaan tussen hen.

Zo kabbelt het boek een poos lang rustig voort, met steeds een nieuwe verwikkeling die onverwacht genoeg is om het boeiend te houden maar ook klein en herkenbaar genoeg om geloofwaardig te zijn. Chang komt hier naar voren als de Jane Austen van het Shanghai van de jaren ’30, met vrouwen in cheongsam en mannen in lange gewaden die voorzichtig flirtend om elkaar heen draaien. Gevoelens worden duidelijk niet door dramatische gebaren of grote woorden, maar door kleine details: een ijdel meisje ruïneert haar geborduurde schoenen als ze naar buiten rent om de hond tegen te houden, die anders misschien wel de man had gebeten die net bij haar op bezoek was. Verder is terughoudendheid een deugd en verlegenheid iets om aan te moedigen.

Op pagina één wordt al vermeld dat Manzhen en Shijun elkaar uiteindelijk niet zullen krijgen en de lezer leest nieuwsgierig verder om te zien waar hun relatie op zal stuklopen: zou Shijun uiteindelijk zwichten voor zijn familie, die Manzhen te min vindt? Zou Manzhen zwichten voor háár moeder, die vindt dat ze niet eindeloos moeten wachten met trouwen? Zou zij het uitmaken uit misplaatste trots, of hij uit misplaatste eigenwijsheid?

En dan wordt Manzhen opeens verraden door haar eigen familie en overkomt haar iets dat zo wreed en afgrijselijk is dat zelfs Shijun, die in dezelfde tijd en cultuur leeft als zij, zich het niet kan voorstellen. Als hij niets meer van haar hoort, denkt hij dat ze hem niet wil zien omdat ze ruzie hebben gehad. Ook voor de lezer is de gebeurtenis een schok: achteraf zijn er wel aanwijzingen geweest, maar op het moment zelf komt het volkomen onverwacht.

Eileen Chang (1920-1995) is een grote naam in de Chinese literatuur – ook in dat opzicht is ze te vergelijken met Jane Austen. Ze groeide op in Shanghai, een stad waarin Europese en Chinese culturen samenkomen: traditionele Chinese longtang naast de Franse en Duitse concessiewijken waar het Chinese recht niet gold. De eerste versie van De liefde van een half leven schreef ze al op haar negentiende, maar ze had op dat moment al meer meegemaakt dan veel andere mensen in hun hele leven. Changs overgrootvader was een hoog ambtenaar geweest onder de Qing-dynastie (1644-1911), haar vader was opiumverslaafd, haar moeder ging toen Eileen en haar broertje nog klein waren rustig in haar eentje een paar jaar in Europa wonen.

Op haar zeventiende werd Chang een half jaar lang door haar vader opgesloten in huis, omdat ze haar stiefmoeder niet wilde gehoorzamen. Ze werd uiteindelijk bevrijd door een dienstmeisje dat medelijden kreeg – een gebeurtenis die terugkomt in De liefde van een half leven, als Manzhen wordt geholpen door een arme vrouw die haar helemaal niet kent, en daarna langzaam weer weet op te krabbelen.

De jaren ’30 en ’40, waarin het boek speelt, brachten grote veranderingen in China: na de val van het keizerrijk in 1911 was er een republiek opgericht, overal werden nieuwe politieke ideeën besproken, de literatuur werd volledig vernieuwd en ook het dagelijks leven veranderde op allerlei manieren. Shijun, Manzhen en hun vrienden leven zichtbaar in een nieuwe tijd: ze maken uitstapjes met hun vrienden én vriendinnen, ze hebben zelf hun beroep gekozen, Manzhen is een vrouw met een eigen baan. Die vrijheid bestaat pas sinds heel kort – hun moeders krijgen in het boek niet eens een voornaam, zij hebben nooit eigen inkomen, een beroep of een keuze gehad in hun leven.

Maar als Manzhen wordt verraden, wordt in een klap duidelijk dat die nieuwe tijd nog niet helemaal is aangebroken. Het boek loopt opeens heel anders dan verwacht – dit is geen Jane Austen meer. Wat eerst een simpele liefdesgeschiedenis leek, blijkt een verhaal over lotsbestemming en keuzes: kies ik voor wat mijn familie van me verwacht of kies ik voor mezelf? Leg ik me neer bij het noodlot of blijf ik vechten? De personages maken allemaal een andere keuze, maar uiteindelijk wordt geen van hen echt gelukkig. De oorspronkelijke Chinese titel van dit boek laat zich vertalen als ‘voorbestemd om een half leven met elkaar te delen’ – aan het noodlot is soms niet te ontsnappen, sommige dingen zijn niet meer terug te draaien.

Een belangrijk boek, goed geschreven en dito vertaald, van een groot schrijfster. Dit is het eerste boek van Eileen Changs hand dat vertaald is in het Nederlands en het is te hopen dat er nog meer zullen volgen.

Besproken: De liefde van een half leven door Eileen Chang, vertaald door Silvia Marijnissen (Amsterdam: Arbeiderspers, 2018).

donderdag 10 september 2020

Wat te doen met 'shangren'?

Ik ben bezig met de vertaling van de nieuwste roman van Zhang Yueran, werktitel Cocon. Zhang schrijft over de vader van haar hoofdpersoon, die handel gaat drijven. Het is de vroege jaren 1990, de vrije markt is voorzichtig teruggekeerd in China en de hoofdpersoon, Li Jiaqi, is trots en blij:

Klassieke Chinese
shangren, met
abacus
Elke keer als ik [de woorden ‘zwendel’ of ‘zwarthandel’] hoorde, verbeterde ik het bij mezelf: papa was een shangren. In 1990 was shangren nog een ouderwets woord dat chique klonk. Ik had nog nooit een shangren gezien – ik dacht niet dat je de mensen die bij de schoolpoort kleefrijstrolletjes en stickers met stripfiguren verkochten zo kon noemen, dat waren gewoon venters. Ik kende het woord shangren omdat het vaak voorkwam in sprookjes. De hoofdpersoon in de sprookjes was vaak de dochter van een shangren die een leven in weelde leidde, niet veel anders dan een prinses. Ze kwamen altijd in de problemen door hun schoonheid en onschuld, maar aan het eind verscheen er altijd een dappere en knappe jongeman die hen redde uit hun netelige situatie. Het lot was hen altijd onverwoestbaar goed gezind, alsof hun vader god van tevoren vast had omgekocht. Ik was dus dolblij dat ik ook de dochter van een shangren zou worden, het leek alsof ik daarmee een nieuw levenslot kreeg.

Het lastige hier is dat shangren 商人, letterlijk 'handel-persoon', in het Chinees verschillende nuances heeft. Tegenwoordig is de bekendste betekenis 'zakenman' (of 'zakenlui' in meervoud): mensen die strak in het pak in hoge kantoorgebouwen vette deals sluiten en dan het vliegtuig pakken naar hun volgende afspraak. De papa in dit boek is een shangren op veel kleinere schaal: hij reist met tassen vol donsjassen en leren jacks op Rusland om zijn waar te slijten op de perrons waar de Trans-Mongolische trein even stopt. En voor de kleine Li Jiaqi heeft het woord weer een andere lading: zij kent de shangren als een koopman in de sprookjes.

In het Chinees is dat dus allemaal één woord, dat ook nog eens ;ouderwets en chique' is, maar in het Nederlands is goede raad duur want daar hebben wij heel verschillende termen voor.. Een moderne contractensluiter in een kantoorgebouw is geen koopman, een man die met een paar turkentassen in de trein stapt in de hoop wat roebels te verdienen is geen zakenman, en een sprookjesfiguur kan wel een handelaar zijn, maar koopman is toch het eerste wat in je opkomt. 'Ondernemer'? Nee, dat zijn ze ook niet alledrie.

Dus hoe los ik dat op? Na veel wikken en wegen en raadplegen van naslagwerken op zoek naar het juiste synoniem besloot ik dat ik maar een beetje moet smokkelen, om in elk geval de inhoud goed weer te geven:

Moderne shangren, met aktetas

Elke keer als ik [de woorden ‘zwendel’ of ‘zwarthandel’] hoorde, verbeterde ik ze bij mezelf: papa was een koopman, een zakenman. In 1990 waren dat nog woorden die heel chique klonken. Ik had nog nooit iemand gezien die je zo kon noemen – ik dacht niet dat je de mensen die bij de schoolpoort kleefrijstrolletjes en stickers met stripfiguren verkochten ‘zakenman’ of ‘koopman’ waren, dat waren gewoon venters. Ik kende het woord ‘koopman’ omdat het vaak voorkwam in sprookjes. De hoofdpersonen in de sprookjes waren vaak koopmansdochters die leefde in weelde, bijna als een prinses. Ze kwamen in de problemen door hun schoonheid en onschuld, maar aan het eind verscheen er altijd een knappe, dappere jongeman als hun redder in nood. Het lot was hen altijd onverwoestbaar goed gezind, alsof hun vader god van tevoren had omgekocht. Ik was dus dolblij dat ik ook een koopmansdochter zou worden, alsof ik daarmee een nieuw levenslot kreeg.
Hier en daar is shangren dubbel vertaald als 'een koopman, een zakenman', hier en daar is het handig weggelaten, en de sprookjesfiguur wordt zo naadloos een 'koopman'. We geloven Li Jiaqi maar gewoon als ze zegt dat het destijds 'chique' klonk, maar 'ouderwets' red je in het Nederlands niet, dus dat is weggelaten. Perfect is het niet (want we hebben nou eenmaal niet dat ene woord dat al die nuances beslaat), maar het kan er best mee door.